Het verteringsstelsel
Het paard behoort tot de herbivoren (planteneters). Omdat planteneters de vezelige structuren van grassen, granen, ? moeten kunnen verteren, beschikken zij over aangepast verteringsstelsel. Dit verteringsstelsel wordt bij paarden gekenmerkt door een sterk ontwikkeld darmenstelsel en een relatief kleine maag.
Opname
Bij de opname van het voeder spelen de lippen een zeer belangrijke rol. Door zeer zorgvuldig gebruik van de lippen kan het paard het voeder selectief opnemen. Dit merk je bijvoorbeeld wanneer je ontwormingskorrels bij onder het krachtvoer mengt en het paard deze bijna allemaal achterlaat in de etensbak. Op deze manier kan het paard ook gemakkelijk giftige of minder smakelijke kruiden ontwijken en de grassen in de omgeving wel opnemen.
In tegenstelling tot rundvee snijden paarden het gras wel af met de snijtanden. Het gevolg hiervan is dat bij vele paardenweiden het gras zo kort afgegraasd wordt tot onder de groeipunten. Dit is te kort. Hierdoor zal het gras minder snel terug groeien.
Kauwen
Na de opname dient het voeder goed gekauwd te worden. Het paard doet dit door de bovenkaak en onderkaak over mekaar te schuiven en zo een malende beweging uit te voeren. Het paard kan maar op één zijde tegelijkertijd kauwen omdat de onderkaak van het paard smaller is dan de bovenkaak. Problemen bij het kauwen kunnen optreden bij het voorkomen van haken op de tanden, bij oude paarden, bij het wisselen van tanden, ?
Van belang om de groei van haken op de tanden te voorkomen is het verstrekken van voldoende ruwvoeder. Wanneer dit niet gebeurt verhoogt de kans op het onregelmatig afslijten van kiezen waardoor haken ontstaan.
Naarmate het voeder meer structuur bevat, gaat het kauwen op een zelfde hoeveelheid voer langer duren. Hierdoor wordt er meer speeksel afgescheiden per hoeveelheid voer. Dit zorgt voor een betere vertering door fijner vermalen van het voer en een hogere speekselafscheiding waardoor de doorstroming naar de maag regelmatiger gebeurt.
Het speeksel is basisch. Dit zorgt ervoor dat het begin van de maag minder zuur is. Dit is nodig omdat in een te zuur milieu alle bacteriën zouden afsterven. Deze bacteriën staan in voor het fermenteren van koolhydraten.
Belangrijk voor deze afscheiding van speeksel is het verstrekken van voldoende drinkwater. Een paard met onvoldoende drinkwater ter beschikking zal minder speeksel afscheiden.
Het voederen op vaste tijdstippen heeft als voordeel dat de speekselafscheiding al begint voordat het paard zijn voeder heeft gehad. Hierdoor krijg je een betere vertering.
De maag
De mond wordt verbonden met de maag door de slokdarm. Het voeder dat in de maag terechtkomt, komt eerst in het alkalische gedeelte van de maag terecht. In dit deel worden gemakkelijk verteerbare koolhydraten afgebroken door bacteriën en enzymen. In het tweede gedeelte van de maag, de kliermaag, vindt afbraak van eiwitten en vetten plaats. Dit gedeelte van de maag is zuur (door HCL). Hier worden de bacteriën van het alkalische gedeelte van de maag afgedood.
Een mogelijk probleem in de maag, maagzweren, kan ontstaan omdat de maag zuur blijft produceren wanneer ze leeg is. Hierdoor kan de inhoud van de maag te zuur worden en kunnen maagzweren ontstaan. Wanneer het paard altijd ruwvoer ter zijner beschikking heeft, wordt dit mogelijke probleem voorkomen.
Omwille van de kleine omvang van de maag bij paarden is het raadzaam het voeder te verstrekken in meerdere kleine hoeveelheden. Het geven van te grote hoeveelheden voer in
één keer kan leiden tot ernstige verteringsproblemen (vb. gaskoliek).
Bij de vertering van voeder zijn maag en darmen extra voorzien van bloed. Dit bloed wordt gedeeltelijk onttrokken aan minder werkende lichaamsdelen. Indien het paard vlak na een maaltijd moet werken, zal er geen extra bloed voor de vertering voorhanden zijn. De vertering zal hierdoor trager verlopen waardoor de maag zich trager ledigt. Hierdoor kan het gas dat wordt gevormd in het begin van de maag niet snel genoeg afgevoerd worden via de darmen. Daardoor kan ook gaskoliek ontstaan.
Dunne Darm
In de dunne darm worden de voederpartikels nog verder afgebroken door afscheiding van gal (lever), darmsappen en pancreassap. Een groot gedeelte van de opgenomen voederbestanddelen wordt in het bloed opgenomen. Indien niet alle bacteriën in het zure gedeelte van de maag afgedood zijn, zal nog een fermentatie plaatsvinden in de dunne darm. Hierdoor kan ook gaskoliek ontstaan.
Dikke Darm
In de blinde darm wordt de ruwe celstof afgebroken door micro-organismen. Hierbij ontstaan vluchtige vetzuren die als energie dienen voor het organisme. Verder worden door deze micro-organismen ook tal van wateroplosbare vitamines gevormd.
Indien het paard onvoldoende ruwvoeder opneemt, zal de hoeveelheid micro-organismen in de blinde darm dalen. Hierdoor zal het positieve effect van deze organismen ook afnemen.
In het achterste gedeelte van de dikke darm vindt resorptie van water, zouten en andere voedingsstoffen plaats waardoor er enkel onverteerbare resten overblijven.
Deze verlaten via endeldarm en anus het lichaam van het paard. Indien de mest niet vast genoeg is, wijst dit dikwijls op een te snelle passage van het voeder door het spijsverteringsstelsel. Dit is het gevolg van te weinig ruwe celstof in het rantsoen. Stinkende mest kan wijzen op stoornissen in het maagdarmkanaal.
Voedingselementen
Eiwitten
Eiwitten zijn zeer belangrijk voor de ontwikkeling van de vrucht bij drachtige merries. Ook de melk die de merrie produceert, onttrekt een aanzienlijk gedeelte eiwitten uit het lichaam van de merrie. Voor de groei van spieren en het beendergestel hebben jonge paarden behoefte aan een hoger gehalte eiwitten in hun rantsoen.
Eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren. De waarde van de eiwitbron wordt bepaald door het patroon en de verteerbaarheid van de samenstellende aminozuren. We maken een onderscheid tussen essentiële aminozuren en niet-essentiële aminozuren. De essentiële aminozuren worden niet in het lichaam van het paard aangemaakt en moeten dus via de voeding worden opgenomen. In de paardenvoeding is er vaak een tekort aan de essentiële aminozuren Lysine, Methionine en Tryptofaan. Deze aminozuren vindt men in b.v. soja, melkpoeder, ? Dat maakt van deze voederbestanddelen waardevolle eiwitbronnen.
Te veel aan eiwitten in het rantsoen kan niet als reserves worden afgezet. Daarom wordt het omgezet tot energie. Hierbij wordt ureum gevormd die afgevoerd wordt via de urine.
Sportpaarden hebben geen stijgende behoefte aan eiwitten. Vaak wordt hier tegen gezondigd. Dit heeft als gevolg dat de nieren en lever te sterk belast worden. De paarden gaan te snel zweten (wit schuim) en urineren overvloedig. Symptomen kunnen zijn: dikke benen, versnelde hartslag, huiduitslag, ?
Veulens hebben nood aan een hoger gehalte biologisch hoogwaardige eiwitten omdat hun dikke darm niet ontwikkeld is en er dus weinig microbieel hoogwaardig eiwit wordt gevormd.
Vetten
Vetten zijn vooral belangrijk als energiebron, bron van warmteproductie, zorgen voor betere conditie en zijn drager van vetoplosbare vitamines.
Polionverzadigde vetzuren (?-3-vetzuren) komen voor in o.a. sojaolie, maïsolie en lijnzaadolie. Deze vetzuren dragen bij tot de ontwikkeling en het onderhouden van een blinkende vacht.
Het voederen van extra vet verhoogt het uithoudingsvermogen onder aërobe omstandigheden omdat het een glycogeensparend effect teweegbrengt.
Een paard kan tot 16% vet in het rantsoen gebruiken. Hogere gehaltes dan 20 % doen de verteerbaarheid dalen met diarree als gevolg.
Een hoger vetgehalte zorgt er wel voor dat de smakelijkheid van het voeder afneemt.
Koolhydraten
Koolhydraten zijn de belangrijkste energiebron voor paarden. Koolhydraten is de verzamelnaam voor o.a. suikers, zetmeel (in granen) en de moeilijk verteerbare cellulose (ruwe celstof in de celwand van plantencellen).
Een overmaat van koolhydraten in het rantsoen zorgt voor melkzuurfermentatie in de dikke darm. Dit kent men beter als het verbranden van de darmen.
Suikers komen bijvoorbeeld veelvuldig voor in suikerbieten en voederbieten. Deze suikers worden in de dunne darm afgebroken tot opneembaar glucose en fructose.
Zetmeel wordt in de dunne darm omgezet tot glucose. Zetmeel uit haver en gerst is beter verteerbaar dan zetmeel uit maïs en rauwe aardappelen.
Ruwe celstof komt vooral voor in de meest stengelige voedergewassen (gras, hooi, stro, ?). Deze ruwe celstof komt bijna intergraal in de dikke darm terecht en wordt daar verteerd door de micro-organismen.
Bij grote hoeveelheden suikers en zetmeel kan de opslag van spierglycogeen zo groot worden dat bij het aëroob katabolisme een gevaarlijke hoeveelheid melkzuur vrijkomt. Dit verschijnsel wordt maandagziekte genoemd.
Om spierstijfheid tegen te gaan kan men Dimethyl-glycine en Natri=bicarbonaat toedienen aan het paard.
Mineralen
Calcium en fosfor
Calcium is een belangrijk mineraal voor de botvorming, spiercontracties en regulering van een aantal celfuncties.
Fosfor is ook nodig voor de vorming van de beenderen. Verder is fosfor nog aanwezig in energierijke verbindingen (ATP), eiwitten en fosfolipiden.
Vooral belangrijk bij de voeding van paarden is de calcium/fosforverhouding. Deze ligt best tussen de 1,4 en de 2. Bij een relatief calciumtekort (of fosforoverschot) wordt calcium uit het bot vrijgemaakt. Dit geeft beenderafwijkingen als gevolg (beenderontkalking).
Vitamine D zorgt ervoor dat kalk en fosfor via de darmwand wordt opgenomen. Een gebrek aan Vitamine of aan kalk en fosfor kan rachitis of Engelse ziekte veroorzaken. Deze ziekte wordt gekenmerkt door de vorming van relatief te weinig kraakbeen. Hierdoor ontstaan dikke botten vooral in de omgeving van de gewrichten.
Vlinderbloemigen zoals klavers en luzerne zijn rijk aan kalk.
Kalium, natrium en chloor
Deze mineralen zijn elektrolyten. Zij worden via het zweet uitgescheiden uit het lichaam. Dit heeft als gevolg dat de behoefte aan deze elektrolyten veel groter is bij veelvuldig zweten. De behoefte aan zout (NaCl) kan sterk schommelen. De eenvoudigste oplossing hiervoor is een zoutblok in de stal. Bij bijten in deze zoutblok moet deze echter onmiddellijk verwijderd worden.
Kalium wordt meestal in overmaat toegediend via het voer. Het natriumgehalte van het voer daarentegen is dikwijls te laag. Zoutgebrek kan de oorzaak zijn van verminderde eetlust, een ruw haarkleed, verminderde melkproductie, verminderde vruchtbaarheid, lagere prestaties, ?
Magnesium
Magnesium is belangrijk voor het goed functioneren van het hersen- en spierweefsel. Een magnesiumgebrek kan stress veroorzaken. Gebrek aan magnesium komt zelden voor, enkel bij sportpaarden kan men extra toedienen van Mg overwegen. Bij het geven van vetrijke rantsoenen daalt de verteerbaarheid van de Mg.
Mg vind je in luzernehooi, granen en graanbijproducten.
Sporenelementen
Selenium heeft een beschermend effect op de cellen en een sparende invloed op vitamine E. De behoefte aan selenium neemt toe bij overproductie aan melkzuur, bij voedsel met een hoog gehalte onverzadigde vetzuren en bij verhoogde inspanningen. Een overmaat aan selenium is even erg als een tekort (symptomen: haaruitval, kreupel, slechte hoeven).
IJzer speelt een belangrijke rol bij het zuurstoftransport en is een bestanddeel van vele enzymen. IJzertekort komt vaker voor bij aanwezigheid van bloedwormen wegens een grotere zuurstofbehoefte bij inspanningen. IJzer zit in vele grondstoffen, maar is dikwijls slecht opneembaar. Bij zure gronden neemt het paard een teveel aan Mangaan (Mn) op. Dit zorgt ervoor dat het ijzer (Fe) minder goed wordt opgenomen. Men noemt dit verschijnsel ook antagonisme.
Koper is een bestanddeel van een aantal enzymen nodig voor de vorming van elastine, collageen en hemoglobine. Bij tekorten aan koper kan bloedarmoede en plaatselijke verkleuring van het haarkleed optreden.
Darmbacteriën hebben kobalt nodig om vitamine B12 te synthetiseren.
Mangaan is belangrijk bij vorming en groei van de beenderen. Ook voor optimale vruchtbaarheid (ontwikkeling van de eierstokken) is Mn vereist. Mn tekorten komen niet vaak voor. Een overmaat zorgt echter voor secundair Fe-gebrek.
Zink is belangrijk bij de vorming van een mooi, glanzend haarkleed. Een gebrek aan zink kan de oorzaak zijn van slechte hoeven. Zn helpt bij de afbraak van melkzuur en verbetert de weerstand tegen moeheid.
Jodium is een bestanddeel van de schildklier. Bij jodiumgebrek zorgt voor vertraagde rui en vochtophopingen in de poten.
Dagelijkse behoefte |
Bij paarden v.500 kg |
Onderhoud |
Arbeid |
Dracht |
Lactatie |
Groei |
Dekhengst |
Calcium (g) |
30 |
40 |
35 |
63 |
75 |
30 |
Fosfor (g) |
20 |
30 |
25 |
40 |
45 |
20 |
Natrium (g) |
8 |
25* |
10 |
10 |
8 |
8 |
Kalium (g) |
30 |
40* |
30 |
35 |
25 |
30 |
Chloor (g) |
30 |
40* |
30 |
35 |
25 |
30 |
Magnesium (g) |
6.5 |
10 |
8 |
10 |
10 |
8 |
Koper (mg) |
160 |
200 |
250 |
300 |
250 |
200 |
IJzer (mg) |
200 |
300 |
300 |
350 |
300 |
250 |
Zink (mg) |
500 |
600 |
750 |
950 |
750 |
600 |
Selenium (mg) |
1 |
1.5 |
1 |
1 |
1 |
1 |
Jodium (mg) |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
1 |
Mangaan (mg) |
500 |
600 |
750 |
900 |
750 |
600 |
Kobalt (mg) |
0.5 |
0.5 |
0.5 |
0.5 |
0.5 |
- |
Zout (NaCl) |
30 |
100* |
30 |
40 |
25 |
30 |
Vitaminen
Vitaminen zijn organische verbindingen die in kleine hoeveelheden nodig zijn voor de stofwisseling van het paard. Bij een tekort zullen bepaalde reacties geremd of geblokkeerd raken en kunnen zich waarneembare ziekteverschijnselen voordoen.
Sportpaarden hebben hogere gehaltes aan vitaminen nodig dan paarden die op rust staan. Dit is het gevolg van de stresstoestand waar zij vaak in verkeren. Hierdoor nemen ze meer water op en worden meerdere vitaminen verloren via het zweet en de urine.
De vitaminen kunnen worden onderverdeeld in twee grote groepen: de vetoplosbare en de wateroplosbare vitaminen.
Vetoplosbare vitaminen
De vetoplosbare vitaminen zijn wat hun absorptie betreft sterk afhankelijk van de verteerbaarheid van het voeder. Bij een overmaat worden deze vitaminen in het lichaam opgeslagen zodat het dier bij tekort uit de reserves kan putten. Bij een overaanbod echter is de uitscheiding onvoldoende zodat vergiftiging kan optreden. De symptomen zijn dan dezelfde als bij een gebrek.
Vitamine A heeft een invloed op de groei, de eetlust, de huid-en hoornvliezen en de ademhaling. Het verhindert peesaandoeningen, beenderafwijkingen, nachtblindheid en infecties. Gebrek kan vruchtbaarheidstoornissen teweeg brengen. Het lichaam kan caroteen, dat aanwezig is in verse groenvoeders, maïs en wortelen, omzetten in vitamine A. Bij inkuilen, hooien loopt het caroteengehalte sterk terug. Merries hebben naast vitamine A bètacaroteen nodig voor een goede functionering van de ovaria. Dit kan een oorzaak zijn van stille of minder duidelijke bronst.
Vitamine D3 stimuleert de absorptie van Ca en P en werkt zo preventief tegen beenderproblemen zoals kromme beenderen, verdikte gewrichten, onvoldoende hoornvorming van de hoeven en verminderde groei. Een overmaat zorgt voor kalkneerslag in de weke delen van het lichaam zoals hart, bloedvaten en lever. De meeste paarden beschikken over voldoende vitamine D3. Vitamine D3 wordt in de zomer onderhuids opgebouwd via de zon en in de winter wordt het voldoende aangevoerd door het zongedroogde hooi. Een overdosering kan verkalking van de bloedvaten als gevolg hebben.
Vitamine E beschermt de celmembranen, werkt preventief tegen spierproblemen en verhoogt de zuurstofopname in het bloed zodat er snellere recuperatie is na zware inspanningen. De behoefte aan vitamine E neemt toe wanneer het rantsoen meer onverzadigde vetten (vitamine E voorkomt het ranzig worden van vetten) bevat en wanneer het dier meer arbeid verricht. Groenvoeders en graan bevatten relatief veel vitamine E. Bij overjaars hooi of lang opgeslagen geplette haver is het gehalte vitamine E sterk gedaald. Bij vitamine E ?gebrek dalen de prestaties en de vruchtbaarheid van het paard.
Wateroplosbare vitaminen
Van de wateroplosbare vitaminen wordt geen reserve aangelegd in het lichaam. Bij overaanbod verlaten deze het lichaam met de urine waardoor er dus geen overaanbod kan ontstaan. De B-vitamines worden door de micro-organismen in de dikke darm gesynthetiseerd, maar voor sportpaarden is deze hoeveelheid zeker niet voldoende en moeten er extra vitamines worden toegevoegd via het voeder.
Zeker bij jonge paarden en veulens moeten voldoende vitamines toegevoegd worden omdat de blinde darm en de dikke darm nog onvoldoende ontwikkeld zijn.
Vitamine B1 of thiamine is essentieel voor het gebruik van koolhydraten en houdt de vorming van melkzuur tegen. Vitamine B1 wordt soms in hoge dosissen toegediend als kalmerend middel en zou kunnen helpen tegen cournage.
Vitamine B2 of Riboflavine is belangrijk bij de benutting van de nutriënten uit het rantsoen, de werking van het zenuwstelsel en het eiwit- en vetmetabolisme. Vitamine B2 activeert de afbraak van melkzuur. Zelden komen gebreken voor.
Vitamine B3 of pantotheenzuur heeft een rol in het eiwit-, vet- en koolhydratenmetabolisme. Het is essentieel voor de groei vele micro-organismen, dus voor een goede darmflora.
Vitamine B6 of pyridoxineheeft een rol in de vorming van bloedcellen en in een aantal reacties met aminozuren.
Vitamine B12 of cyanocobalamine wordt vaak in grote hoeveelheden toegediend aan sportpaarden omdat het het zuurstoftransport in het bloed verhoogt. Hierdoor krijgen de paarden een beter uithoudingsvermogen.
Vitamine B15 of Pangaamzuur is nog niet goed gekend in Europa. Het wordt frequent toegediend aan de paarden van het ?USA equestrian team? onder aanbeveling van Dokter Robert Atkins. Het verhoogt de opname van zuurstof in het bloed en zijn opname in de weefsels. Het gevolg hiervan is een beter uithoudingsvermogen en een betere conditie.
Vitamine M (Foliumzuur) is essentieel voor de vorming van rode bloedcellen. Toevoeging van andere ?bloedvormers? zoals ijzer, vitamine B12, ? heeft weinig zin als onvoldoende foliumzuur aanwezig is.
Vitamine PP of nicotinezuur is belangrijk voor de respiratie van de weefsels.
Choline beschermt de lever en stimuleert de vertering. Het zou een rol spelen bij dempigheid veroorzaakt door leverstoornissen.
Vitamine H of biotine is nodig voor een mooi blinkend haarkleed. Hoge doseringen gedurende een lange periode (15 mg / dag enkele maanden lang) hebben een goede invloed op de kwaliteit van de hoeven (in combinatie met methionine, Vit. A, Vit. D3 en calcium). Sommige plantaardige grondstoffen zoals luzerne en grasmeel zijn rijk aan biotine. Granen bevatten ook biotine, maar deze is voor het dier zeer beperkt opneembaar. Biotine is betrokken bij de synthese van keratine. Dit is de belangrijkste structurele component van de hoorn. Anderzijds beïnvloedt biotine de hoeveelheid en de samenstelling van het intercellulair cement wat bepalend is voor de elasticiteit van de hoefhoorn. De hoeven worden harder (minder bros) en het proces van de hoornvorming versnelt.
Vitamine C of ascorbinezuur is nodig bij paarden die zware inspanningen leveren of onder stress staan. Het verhoogt het afweermechanisme (weerstand tegen ziekten) van het paard en zou een rol hebben in de vruchtbaarheid. Het wordt in grote hoeveelheden door het lichaam opgebouwd.
Dagelijkse behoefte |
Bij paarden van 500 kg |
Onderhoud |
Arbeid |
Dracht |
Lactatie |
Groei |
Dekhengst |
Vitamine A (IE) |
40000 |
40000 |
70000 |
70000 |
60000 |
50000 |
Vitamine D3 (IE) |
4000 |
6000 |
5000 |
6000 |
6000 |
5000 |
Vitamine E (mg) |
50 |
1000 |
150 |
250 |
150 |
1000 |
Vitamine K (mg) |
- |
- |
1 |
1 |
1 |
1 |
Vitamine B1 (mg) |
- |
36 |
24 |
12 |
12 |
36 |
Vitamine B2 (mg) |
- |
60 |
40 |
60 |
20 |
60 |
Vitamine B3 (mg) |
- |
72 |
48 |
72 |
24 |
72 |
Vitamine B6 (mg) |
- |
12 |
12 |
12 |
12 |
12 |
Vitamine B12 (mg) |
- |
0.12 |
0.12 |
0.12 |
0.12 |
0.2 |
Vitamine B15 (mg) |
- |
75 |
50 |
75 |
50 |
75 |
Foliumzuur (mg) |
- |
20 |
12 |
18 |
6 |
18 |
Vitamine PP (mg) |
- |
180 |
120 |
180 |
60 |
180 |
Choline (mg) |
250 |
900 |
600 |
900 |
300 |
900 |
Biotine (mg) |
- |
0.5 |
0.5 |
0.5 |
0.5 |
0.5 |
Vitamine C (mg) |
- |
100 |
- |
- |
- |
100 |
Vetoplosbare vitaminen
Wateroplosbare vitaminen
Water
Water is zeer belangrijk in de voeding van een paard. Een paard dient steeds over voldoende zuiver drinkwater te beschikken. Het paardenlichaam bestaat immers voor 70 % uit water en er wordt water uitgescheiden via de ademhaling, via de urine, via zweten, via de mest, via melkproductie, ? Naargelang het paard meer water verliest, zal de behoefte aan water ook groter zijn.
Het water moet helder en fris zijn. Zowel voor als na het voeren loopt het water langs de kleine kromming in de maag rechtstreeks in de dunne darm.
Het geven van te veel koud water aan een bezweet paard na zware arbeid kan koliek veroorzaken.
Tabel: de drinkwaterbehoefte van paarden in kg water per dier per dag
Veulens |
10-15 kg |
Volwassen paard lichte arbeid |
30-40 kg |
Volwassen paard zware arbeid |
60-80 kg |
Volwassen paard zogende merrie |
40-60 kg |
Behoefte per kg droge stof ruwvoer |
3,5 kg |
Behoefte per kg droge stof krachtvoer |
3 kg |